UWV heeft terecht geen loonsanctie opgelegd

UWV heeft terecht geen loonsanctie opgelegd

Wanneer bij de behandeling van de aanvraag voor een uitkering op grond de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak van verplichte loondoorbetaling. De verlenging bedraagt maximaal 52 weken. Bij de aanvraag voor een WIA-uitkering dient een re-integratieverslag te worden gevoegd. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de verrichte re-integratie-inspanningen.

Een voormalige werkneemster bestreed het besluit van het UWV om aan haar ex-werkgever geen loonsanctie op te leggen. Volgens de werkneemster heeft de werkgever niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldaan en zijn daardoor kansen gemist. Volgens de werkneemster heeft zij belang bij deze procedure, omdat zij schade heeft geleden door het bestreden besluit. Die schade bestaat uit het mislopen van opbouw van pensioen, doorbetaling van de overwerkvergoeding en uitbetaling van de dertiende maand en niet-genoten vakantie-uren.

Volgens het UWV is terecht geen loonsanctie opgelegd omdat de ex-werkgever voldoende inspanningen heeft verricht. De ex-werkgever heeft een spoor 2-traject ingezet voor de duur van negen maanden. Er heeft geen aanvullend arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden door de ex-werkgever naar de mogelijkheden in spoor 1, omdat de werkneemster heeft aangegeven om gezondheidsredenen niet meer terug te willen keren bij de ex-werkgever. Ten slotte is de werkneemster met grote regelmaat door de bedrijfsarts gezien en zijn alle voorgestelde interventies door de ex-werkgever uitgevoerd. De ex-werkgever stelt zich op het standpunt dat hij de re-integratieverplichtingen heel serieus heeft genomen en dat er een gedegen re-integratietraject heeft plaatsgevonden.

Op basis van het dossier is de rechtbank van oordeel dat het UWV terecht geen loonsanctie heeft opgelegd. Het beroep van de ex-werkneemster is ongegrond.

Bron:Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20245925, SGR 20/6904 | 22-04-2024